“Gemeenten hebben te weinig kennis en we laten ons te veel leiden door het perceptiegevaar van flitsrampen.” Tijdens een regiosessie voor bestuurders uit Oost-Nederland ging een panel aan de hand van stellingen met elkaar in gesprek. Jan Willem Strebus (Omgevingsdienst Twente), Marja Elders (GGD), Eino Staman (Grolsch), Hubert Weitenberg (Veiligheidsregio IJsselland) en Pieter-Jan van Zanten (Omgevingsdienst IJsselland) gingen tijdens de regiosessie voor bestuurders op 17 februari de discussie met elkaar aan over externe veiligheid onder de Omgevingswet. Ieder bracht een interessante en prikkelende stelling in.

Budget labelen: een goed idee?

Jan Willem Strebus van Omgevingsdienst Twente stelde dat voor continuïteit en zekerstelling van de externe veiligheid het budget gelabeld zou moeten worden. Het voeren van extern veiligheidsbeleid heeft volgens hem een duidelijke preventieve werking: “Er is veel geïnvesteerd in kennis, instrumentarium en beleid. Dit vraagt om beheer en onderhoud, en gezien de complexiteit moet er ook continu op ontwikkeld worden. Middelen die bestemd zijn voor externe veiligheid moeten dus ook zo gelabeld worden.” Marja Elders (GGD) uitte haar zorgen hierover en vroeg zich af of dit er niet voor zou zorgen dat we sectoraal gaan kijken naar problemen en een gebied in plaats van integraal. Ze verwacht dat er stevige ketenpartners nodig zijn om te weten wat er speelt, zodat de gemeenten en provincies betere afwegingen kunnen maken. Ook Hubert Weitenberg (Veiligheidsregio) had moeite met labelen, niet alleen voor de gemeenten, maar ook omdat we ervoor moeten zorgen dat er voldoende kennis en kunde wordt georganiseerd om de goede discussies met elkaar te voeren. Gerard Gerrits (Gemeente Hengelo) benadrukte dat het belangrijk is dat de gemeente voldoende uitkering krijgt om de taken naar behoren uit te voeren. Naar zijn mening is dit in het verleden met andere gedecentraliseerde taken nog wel eens fout gegaan. Eino Staman (Grolsch) en Pieter-Jan van Zanten (Omgevingsdienst IJsselland) zijn het eens met de stelling, maar Van Zanten vindt wel dat het niet moet zorgen tot versnippering: “Waar zitten regionaal de grootste risico´s? Hoe kunnen we met de kennis van de GGD, de bedrijven, gemeenten, veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten het maximale effect bereiken?”

Bestuurders hebben omgevingsdiensten nodig, of niet?

De tweede stelling bracht Pieter-Jan van Zanten van Omgevingsdienst IJsselland in. Hij gaf aan dat externe veiligheid erg complex is en grote deskundigheid vergt om goede bestuurlijke afwegingen te maken. Zijn stelling: “Bestuurders hebben omgevingsdiensten nodig om externe veiligheid op een verantwoorde manier in het omgevingsplan te verwerken.” Eino Staman van Grolsch reageerde al eerste: “Bestuurders hebben omgevingsdiensten zeker nodig, omdat zij de link zijn naar bedrijven. Het is goed om te besturen, natuurlijk, maar ook om te spreken met de mensen die ertussen zitten, namelijk de omgevingsdiensten. Het is belangrijk om hen mee te nemen, zodat er kan worden gekeken naar de ontwikkeling binnen de bedrijven”. Ook Jan Willem Strebus was het eens met de stelling. Omgevingsdiensten beschikken over grote kennis en kwaliteit, aldus Strebus. In totaal kent Nederland 29 omgevingsdiensten, die allemaal ten behoeve van de gemeente mee zouden kunnen denken. Ook Hubert Weitenberg deelde de stelling. Pieter-Jan van Zanten voegde toe dat er nog veel handwerk nodig is voordat hiermee aan de slag kan worden gegaan.

De regie houden op bestaande en nieuwe risico’s lukt de gemeente nog niet zo goed

Hubert Weitenberg (Veiligheidsregio) krijgt via de omgevingsdienst veel participatietrajecten mee. Wat opvalt in alle trajecten is dat de inwoners van Overijssel, en met name in IJsselland, zich heel veilig voelen. Dit betekent dat bepaalde veiligheidsvraagstukken niet echt aan de orde komen in gesprekken met inwoners. Het resultaat is dat hierover in omgevingsvisies en plannen weinig gezegd wordt: hoe gaan we om met risico’s als ze er zijn? Volgens Weitenberg denken gemeenten hierom onvoldoende na over de manier waarop ze regie willen voeren op bestaande en nieuwe risico’s. Volgens Eino Staman is het belangrijk om, als je regie wilt houden, je als gemeente een centrale ondersteuning moet bieden: “Een centrale beoordeling zou goed zijn om bedrijven in soortgelijke situaties gelijk te behandelen. Het draagvlak voor bedrijven zou beter zijn als ze zien dat externe expertise goed wordt ondersteund.” Volgens Strebus denken gemeenten hier wel over na, maar ontbreekt het hen vooral aan de goede middelen en netwerk. Hij ziet het als een uitdaging voor de GGD, veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten om elkaar te zoeken en te praten over hoe ze gemeenten het beste kunnen ondersteunen. Van Zanten onderstreept dat. Hij merkt daarbij op dat de ene bestuurder of gemeente er meer mee bezig is dan de ander, en dat de oorzaak daarvan met name ligt in de omgeving, maar ook de fase waarin de gemeente verkeert. Marja Elders volgt de stelling deels. Het gesprek gaat vaak niet over risico’s in de omgeving, dus er is een opdracht aan de GGD om te achterhalen waar de risico’s liggen wanneer ze praten met gemeenten.

Sluiprampen verdienen meer aandacht

De volgende stelling kwam van Marja Elders van GGD IJsselland en Twente. Volgens haar focussen we soms te veel op flitsrampen en te weinig op de basisveiligheid. Flitsrampen hebben in de perceptie een hoog risico, maar het daadwerkelijke risico op overlijden valt relatief mee. Aan sluiprampen overlijden meer mensen. Als voorbeeld geeft ze de discussies rond kerncentrales. Deze zijn erg omstreden, maar de afgelopen 50 jaar zijn er 10.000 mensen overleden (“10.000 te veel”, aldus Elders). Hetzelfde aantal mensen overlijdt echter jaarlijks door luchtverontreiniging. Volgens Elders zouden we dus meer moeten kijken naar echte risico´s en ons niet laten leiden door het gevoel in de perceptie van een flitsramp. Strebus deelt de stelling en vult aan dat de perceptie merendeels gevoed wordt door actualiteit, waardoor flitsrampen enorm in de belangstelling staan. Hij ziet het echter wel als een én-én-verhaal: “De manier waarop we investeren en middelen beschikbaar stellen ten behoeve van grotere rampen bouwt kennis en ervaring op die je kunt gebruiken in andere gebieden.” Ook Hubert Weitenberg vindt het mooie aan de aandacht voor flitsrampen dat het helpt om eventueel structurele problematiek op te lossen. Er zijn vaak dezelfde soort oplossingen voor andere problemen. Als voorbeeld noemt hij het simpele concept van afstand houden: “We houden afstand op de snelweg, maar tegenwoordig ook om onze gezondheid te beschermen.” Hij ziet dit niet als een tegenstelling: hij vindt het belangrijk om goed na te denken over hoe zowel veiligheid als gezondheid waar te borgen en daar vervolgens verstandig over te beslissen. Van Zanten noemt twee zaken die hij belangrijk vindt bij de stelling. Als eerste de vraag: hoe krijgen we sluipmoordenaars op de bestuurlijke agenda? In deze regio is het een actueel onderwerp (zie ook het dossier over geitenhouderij en de gezondheidsrisico’s). Als tweede vindt hij het belangrijk dat de interactie tussen risico en sluipmoordenaars wordt gezien: er is een opgave om verantwoordelijkheid te nemen om externe veiligheid bestuurlijk en maatschappelijk in te delen.

Gemeenten hebben te weinig kennis

De laatste stelling werd ingebracht door Eino Staman van Grolsch, en sluit aan op de stelling die eerder werd ingebracht door Hubert Weitenberg van Veiligheidsregio IJsselland. Volgens Staman zouden gemeenten onvoldoende kennis hebben om de groeimogelijkheden van bedrijven mee te nemen in hun externe veiligheidsbeleid. Strebus ziet dat gemeenten de kennis wel in huis hebben, maar niet per se in de gemeente zelf. Denk aan de veiligheidsregio’s, omgevingsdiensten en de GGD. Van de kennis van deze instellingen kan goed gebruik worden gemaakt. De stelling klopt dus wel, en het is daarom belangrijk om in een vroege fase, wanneer de plannen al worden gemaakt, rekening te houden met dergelijke aspecten zodat de omgevingsdienst er vroeg bij betrokken kan worden. Ook Elders ziet hier het belang van in. Van Zanten merkt op dat de wetgeving complex is, en dat er een lang proces aan de afweging vooraf gaat: “We moeten daarom meedenken met de bedrijven. Als bedrijven het idee hebben om initiatieven te ontwikkelen die mogelijk effect hebben op de externe veiligheid, kunnen we in een vroeg stadium bekijken wat de risico’s zijn en kunnen we over eventuele alternatieven nadenken.” Hij doet dan ook een oproep aan bedrijven: “Kom zo vroeg mogelijk in gesprek met de gemeente en de verbonden partijen om ervoor te zorgen dat je zo slagvaardig mogelijk kunt opereren, want het zijn lange processen.”